Dolphin Address 27
24 oktober 2004
Het leek niet meer dan een doodgewone vrijdag. Grijze luchten met een hardnekkige blauwe streep boven Connemara. Toch had Verena een plots voorgevoel toen we aankwamen bij de schuilrots: 'Vandaag is een Dolfijn Dag', zei ze, 'een Bijzondere Dolfijn Dag'. Ik heb geleerd haar plotselinge inzichten te waarderen, ze heeft zo haar eigen soft wareheden.
We schoten met een huiver in ons pak, terwijl Christine een golfje om ging, maar Dusty schonk haar slechts oppervlakkige belangstelling. Het was vloed, dus konden we gemakkelijk vanaf de vijverrots te water gaan. Het zicht was zo slecht, dat het even duurde voor ik de kop van Pollenawatch gevonden had om mijn herkenningsritme te tikken.
We zwommen naar buiten voor een zicht dat niet beter werd en doken naar de verzonken bodem om doelwit te zijn voor de sonar van de dolfijn. Het hielp allemaal niks. Zelfs tijdens het naar boven drijven vanaf 8 meter en het met een steen mijn audiogram op de mono tikken bracht geen Dusty. Ze kon bijna niet ver zijn. We hadden geen boten gezien, niets dat haar naar elders had kunnen verlokken.
Het is me eerder meer dan eens overkomen. De belofte van een 'elk moment' dolfijn die vervloog in de uitgestrekte leegte van een grijze oceaan. Haar afwezigheid maakt haar gezelschap des te betoverender, maar het vraagt wijsheid om dit te beseffen in koud en eenzaam water.
Toen wierp Verena een hand naar de zijrotsen. Dusty's rugvin stak kort uit en we haastten ons heen. Weer geen witte snuitvlek die naar ons toekwam. Dit was niet echt, niet haar, niet Dusty. Er moest gewoon iets aan de hand zijn.
De watervleugel vergemakkelijkt de manoeuvreerbaarheid in water in hoge mate en ik heb diverse verkenningstechnieken geïntegreerd in mijn watergang. Ik maakte een routine draai met een wip-wapper van de vleugel en kreeg de grootste openbaring voor mijn vraag die ik me kon wensen. Ontelbare aantallen rugvinnen bereden de golving op minder dan 30 meter. Op 'De Dag der Dolfijnen' (
DA 12 2004) waren ze oorzaak van hemelhoge opwinding, maar nu namen ze eerder een dreiging aan, zoals rijen haaientanden, zich immer vernieuwend. Daarentegen kon dit een enige kans zijn om tussen tuimelaars te zwemmen. Dus gingen we voor ze, zo snel als we konden. Ze lieten ons dichtbij komen en als het water helder was geweest, hadden we ze kunnen zien. Maar bij hen ontbrak de belangstelling voor mensen van hun eenzame zuster geheel. Binnen een minuut waren ze buiten ons gezichtsveld.
We zwommen naar de hoek tegenover het rif als meest waarschijnlijke plek om Dusty aan te treffen. Daar was ze, maar zenuwachtig, ontwijkend en onaaibaar. Ze had een verse wond op haar voorhoofd, mogelijk een diepe schram van een scherpe rots. Misschien door haar eigen nieuwsgierigheid, maar het leek waarschijnlijker iets met de andere dolfijnen te maken te hebben. We voelden ons lomp in meelij en steun. Het leek haar echter niet te hinderen. We zwommen richting badkuip om haar te laten denken dat we het water uitgingen. Dan komt ze meestal dichterbij. Het werkte en behalve het troebele water, ging alles weer z'n gangetje.
Verena dook onder om Dusty te aaien en ik zag hoe ze haar kin koosde, toen de dolfijn plotseling paniekte en met snelle, krachtige slagen achter een nabij rotsblok wervelde. Ik keek op en zag de baai bezaaid met rugvinnen, waarvan er twee nog dichterbij kwamen. Verena voelde een heldhaftige impuls om Dusty te verdedigen en zwom ze tegemoet. Weer leken de dolfijnen voor onze ogen op te lossen.
We gingen er uit, begeleid door Dusty. Haar angst was vertrokken met de dolfijnen. De regen waste het zout van onze lichamen. We hadden net ondervonden dat dolfijnen niet altijd het liefste thuis zijn.
Jan Ploeg, Killohill, 24 oktober 2004
print versie