19 juni 2008
Hoezeer de meiwind de tere knoppen ook striemde, juni is nu in volle gang en kust de grond met een tweede levensgolf van planten. Het Engels gras schudt steeds meer lustverloren kopjes en de trompetbloempjes zijn zelf omver geblazen. Haagwindes laten hun scheuten in verbazend ingewikkelde omvang wentelen en de kamille maakt zich op in duizendvoud. Klaver en boterbloemen lonken in het gras en margrieten bevolken de hellingen van White Strand in onvoorstelbare getale.
Als ik uit mijn autoraampje kijk zie ik de zee in krachtig donkerblauw, afgezet met dansend klaar gesneden kronen en gehoed door dezelfde winden die de grassen op het weitje bijna platleggen.
Hoewel er een greintje pijn ligt in de gedachte dat in slechts twee dagen de zon haar loop zal wenden, brengt de weelde van bloemen die nog gaan bloeien grote troost.
Eén van deze oogsten in opkomst is het bijtende oranje van montbretia’s, die vrijwel iedere weg naar dolfijn begeleiden, hoewel nu hun smalle, ongekroonde bladeren zuchten onder de belasting van de jagende wind.
Hoezeer ik de huidige schoonheid, gevangen in foto’s, zou willen delen, bijna iedere poging heeft tot dusver slechts geresulteerd in wazige kiekjes daar de doelen van mijn doelwit, onbedoeld, als ongeduldige kinderen, niet stil op hun stengel kunnen blijven zitten in de aanhoudende luchtverplaatsing.
Echter, de waarschuwingen over het opwarmen van de aarde lijken niet van toepassing te zijn op de Ierse wateren, daar de eerste temperatuursprong onder water tot op het bot blijft verkillen. Het enige heldere teken van de onderwaterzomer ligt in de geleidelijke verdwijning van de angstaanjagende grootten en aantallen van spinkrabben omdat deze hun trefpunt vinden in diepere en koudere wateren.
De aarde op mijn keukendak ligt, na een veelbelovende start, bijna braak in de bakkende zon, en vertoont slechts één minuscuul, maar schattig klein bloemetje. Ik denk dat de laag te dun is om in te wortelen, hoewel ik nog steeds hoop, dat de zaden, mij gezonden door mijn Japanse vriendin Eriko, zich zullen ontwikkelen tot bonsaibloesems.
In de vroege morgen kijk ik op naar de velden boven Fanore, benadrukt door de schaduwen geworpen door de rijzende zon, zoals ik ’s avonds mijn adem inhoud als de ondergaande zon haar kleuren uitschenkt.
Zoals je ziet vind ik het af en toe ook leuk om de landrot uit te hangen, hetgeen niet in het minst betekent dat ik mijn geloof verloren heb in Dusty’s wonderen. Er is meer onder de zon dan er onder het water is en ik wil niet verstoken zijn, of mijn bezoekers in het ongewisse houden van de overvloed van de plantaardige caleidoscoop.
Ik leg me neer in harmonie en vervoering bij de beleving van het beste van beide werelden.
Jan Ploeg, Lackanishka, 19 juni 2008
print versie