Deel 17
De Dode Zee heeft een 'verval' van ca. 60 cm. in verband met de onregelmatige wateraanvoer van de Jordaan. Als het 'vloed' is zie je nauwelijks dat ze dood is, maar als het 'eb' is wordt ze van de kant afgezoomd door een witte zoutzone, waarin kleine objecten als steentjes en takjes die door het zout zijn ingekapseld. Op veel plaatsen aan de kant staan douches en dat is geen overbodige luxe. Ik had foto's gezien van mensen, drijvend in een zit, die de krant lazen en niet kapseisden. Raar water hoor. Schoolslag dat ging nog, als een schip zonder lading met een hoge boeg, maar borstcrawl met je benen boven water had iets van een kruiwagen-crazy-race.
Daar kwam nog bij dat het waaide en korte, nijdige golfjes in mijn gezicht sloegen, zo oververzadigd van zout, dat het de adem afsneed. Niet mijn glaasje water, dit hoorde thuis in een bruine stopfles in een rariteitenkabinet. Terug aan de kant droop de trage vloeistof jeukend in de genadeloze zon langs m'n lichaam. De douche deed het niet, dan maar even doorpakken naar de 'badkuipbeek' en even later lag ik te proesten en te wentelen als een jonge hond in een teiltje. 'O water zoet, wat smaakt gij goed!'
Op een avond liepen Carol en ik langs de bovenloop van het riviertje, toen ik steil boven ons iets zag schitteren. Ik eksterde naar boven en vond een kauwgumhulsje zilverpapier. Naar beneden zag het er nu veel steiler uit en dit ging aan de andere kant van het pad nog veel verder dieper. Ik steunde met een hand aan een steen, dacht ik, maar toen ik keek hield ik hem in mijn hand en was in wankel evenwicht met neiging tot neerstorten. Ik keek Carol aan en zij mij, we zeiden niets, maar keken lang en levensgevaarlijk. Een engel vlijde mij opzij en o zo voorzichtig daalde ik af.
Even later vroeg Carol: 'Shall I take my pill today?', alsof ik niet wist hoe dat werkt, maar ook weer niet nodig om dat te zeggen. Ze nam me zittend, met een deken waaierend om haar schouders.
In onze nieuwe verhouding was me een dienende rol toebedeeld. Carol vond dat wij nu samen moesten wonen en verhuisde ons naar een vrijgekomen kamer. Baas Pedro was laaiend, maar greep niet in. Volgens mij had hij zelf een oogje op Carol. Ons jong geluk was echter nogal explosief. Zo zeer zelfs dat ik me op eenmaal genoodzaakt zag prikkeldraad over het midden van ons bed te spannen.
Een van de losse huisjes kwam vrij en Carol begon er onmiddellijk spullen naar toe te slepen. Toen ontplofte Pedro en na veel gesjacher werden we elk met zo'n honderd gulden 'zakgeld' van de kibboets afgeschopt.
Jan Ploeg
print versie