Deel 16
Het leek meer op een luchtspiegeling uit een stripboek, maar vanuit de kibboets kon je duidelijk zien dat er een grot was. Nu spreekt zo'n gegeven al tot de kwajongensverbeelding. Voeg daar aan toe dat de Dode Zee rollen destijds in een grot in de buurt van Ein Geddi zijn gevonden en je bent al halverwege het scenario voor een klinkklaar avontuur. Het was niet speciaal iemands plan om er een kijkje te gaan nemen, het sprak bijna vanzelf. En dat een grot, zo rondom duidelijk zichtbaar, waarschijnlijk niet meer maagd was, dat was ons slechts tot lastige gedachte.
Met z'n vijven trokken we door het verbrijzelde landschap. Na een tocht van zig-zag zeulen kwamen we bij het wenkende gat. Je kon er rechtop in staan en bij het bekloppen van de wand kwam er niet al te veel naar beneden.
We liepen na elkaar de gang in, zaklantaarn voorop. Al spoedig werd het plafond lager en moesten sommigen van ons al bukken. Met elkaar praten werd moeilijk, want de poreuze wanden absorbeerden bijna alle geluid. Het plafond kwam nog meer naar beneden en weldra kropen we op handen en voeten. Terug werd geleidelijk onmogelijker, want de gang werd te smal om te keren. We waren zo'n 40 meter de berg ingedrongen, toen de gang zich splitste: eentje ging rechtdoor, maar was eigenlijk te laag om verder in te kruipen, de ander ging vrij steil naar beneden, eigenlijk te steil. We overlegden wat te doen in de iglo-forme ruimte van de splitsing.
Ik weet niet wie het was, ik was het niet, die een steen gooide in de steile neergang. Binnen het moment brak de hel los. Krijsend, gillend en met binnen-aardse geluiden barstten jachtend en schijtend honderden opgeschrikte vleermuizen langs ons naar buiten. Ik trok onmiddellijk mijn cognac-swieter over mijn schouderlange haren en wij doken ineen tot de paniek was weggewiekt. Verwarhoofd strompel-struikelden we de berg uit.
Jan Ploeg
print versie