Deel 7
Omdat ik niet naar mijn ouders wilde zocht ik onderdak in Groningen. Samen met een geslepen sigaretautomatendiefje die Heino heette, kraakte ik, avant la lettre, een 'onbewoonbaar verklaarde woning' die daarmee voor de buurt onverklaarbaar bewoond werd. De ramen waren al grijs geverfd, zodat we geen gordijnen nodig hadden. Toch hoorden we 's avonds regelmatig voetstappen stoppen, waarop een nieuwsgierige schaduw door de straatlantaarn aan de overkant op ons grauwe raam werd geworpen. Daar hebben we een eind aan gemaakt door onder bij de vensterbank een stukje raam schoon te maken en daar een schedel met een kaars erop te plaatsen. Stap, sta-ap, strompel -zzzoeff. Dat was wèl leuk!
Na een dikke week heeft de gemeente geprobeerd ons er uit te werken door de vloer open te breken, dus zijn we op zolder gaan wonen.
Naarmate de herfst vorderde begonnen we winteradem te blazen.
Op een vroege morgen werd ik krakend wakker en meende in de ijsbloemen op het dakraam de contouren van 'Het Heilige Land' te ontwaren. En dat deetetum. 'Ik ga naar Israel, zo niet voor Karen, dan heb ik het tenminste warm.'.
Ik had een stevige landbouwplastieken zak genaaid waar mijn slaapzak en ik precies in pasten. Zo hoopte ik in principe, gehinderd door geen enkel weertype, overal te kunnen slapen. De eerste dag kwam ik toevallig tot Mannheim en zocht mijn maagdelijke rust onder een viaduct, want ik wou de goden nou ook weer niet verzoeken. Na een triomfantelijk inslapen (my home is my plastle) werd ik al gauw weer wakker in een moeras. Gaar op eigen sap.
Al heel vroeg ging ik verder, tot ik door een goed bedoelende onnozelaar vlak voor Munchen werd afgezet, zodat ik de hele stad voorbij moest lopen om weer kans te maken op een lift. Toen waren er nog geen vertikaal gecompartimenteerde rugzakken met bovengebalanceerd draaggewicht en zacht gevoerde, ergonomische tuigage. Een draagbeugel als een ijzeren corset met een hangconstructie a la zeulzak. Maar wat wist ik en dus deerde mij.
Jan Ploeg
print versie