Omdat de haven van Doolin beschut wordt door de pier, en als baai, door Crab Island, zou je denken dat het water helderder is dan in de zee rondom. Niet dus. In plaats daarvan is het eerder een vuilnisvat, een wenkbrouw voor het fronsen van de oceaan. En dit wreekt zich op het zicht. Tel daarbij het woelen door de schroeven van de veerboten op die volop tot confetti vermalen zeewier door het sop doen kolken en je snapt waarom ik uitzwem zo ver als mijn vleugel draagt. Zodoende trotseer ik de snelle tred van de veerboten als ik oversteek naar Crab Island. Het is altijd weer een opluchting als ik het wuivende wier in de ondiepten ontwaar en mijn zicht terug vind. Buiten het eiland houd ik de rand aan, voor mooi en voorzorg. Vaak moet ik mezelf door steeds massievere golven vechten en wanneer ik de zuidpunt nader is er een dunne lijn tussen oogcontact houden met de rusteloze wieren en de veilige diepten. Hoge kammen rollen donderend slechts een paar meter verderop en een 'wipe out' zou me verblinden in een razernij van belletjes en me daar smijten waar je niet meer weet waar onder of boven is. Maar tot de top van een golf geheven te worden is een koninklijk gevoel en als de overslag begint te vallen kan ik net door de golf heen duiken en er achter naar beneden glijden. Ik blijf uit de buurt van het dichte schuim en duik er zo nodig onderdoor omdat daar de weerstand minder is en ik weg kan sprinten van de genadeloze rollers.
Foto: Huba Buba, een toevalsontmoeting met deze grotduiker. Vindt hem leuk op Facebook
En als ik voorbij de zijdelingse heksenketel ben, kan ik mijn inspanning oogsten als de golven me voortduwen in lange glijdende schreden. Ik zie in dolfijne verrukking bij elke duw de bodem onder me door racen. En daar is ze!
Als een hemellichaam komt ze langzaam van onder me door om te verdwijnen, in een boog de mist in. Ik weet dat ze weer komt, waarschijnlijk van achteren en overwegend wat mijn minst verwachtende kant is. Ik doe alsof ik links wil kijken en wend mijn hoofd dan snel naar rechts. Hebbes! Met een gezicht van 'wie doet me wat' haalt ze me rechts in en snijdt me naar links. Ik ga naar benee, grijp een kelpstengel en trek mezelf tussen het wier. Maar voor Hare Majesteit bestaat er geen verstoppen. Ze zweeft naar vlakbij en zwaait haar lichaam om de tip van haar snuit. Grinnikend laat ik los. Ze komt voor een knuffel en ik doe mijn best, de keel, altijd de keel, maar niet in onderwerping, eerder smachtend, haar borst, hard en wit en ons kleine geheimpje, een kietel onder haar oksel. Alsof ze een mens nadoet gaat ze verticaal. Ik leg mijn hand op haar hoofd, nooit op haar blaasgat, en ze draait zich rond tegen mijn hand. Zo maar dan, genoeg dolfijntje lief, kom, spelevaren.
Ik druk mezelf op tegen de watervleugel, hoek mijn lichaam, kantel de vleugel naar onderen en schep me omlaag, dan draai ik me op m'n rug, wissel handen en Dusty komt boven me. We glijden in tandem, duwen het water tussen ons weg. Na wat een eeuwige zaligheid lijkt gaat ze opzij om me op adem te laten komen.
Plotseling zie ik haar staart snel op en neer slaan. Ik stuit weerom van een muur van water, hoor dan het rumoer van een veerboot. Het is de 'Happy Hooker' die binnen vaart en Dusty snelt heen ter verwelkoming. Ik hoor gejuich en ja hoor, ze springt, wat een verrukking, in hoge gratie en ook nog eentje rugwaarts. Dan vaart een rilling door me, tijd om terug te gaan, nog even langs de haven en dan proberen het water waardig te verlaten, door het te hoop gedreven zeewier, de rugaanvallen van de deining en de zo door mijn tenen verfoeide, verraderlijk verborgen keien. Tenslotte dan het overwinnen van de verwenste zwaartekracht op het steenpad naar boven en dan mijn welkom, een hete maat koffie in mijn snorkelmond, een sjekje en warm dansen op de drang van Jethro Tull.