Zootje, die zee vandaag. Hier een golf en daar een. En uiteindelijk verzuipen ze allemaal in hun eigen sop. Niet de moeite waard om de telelens voor op de camera te schroeven.
En in de bus, met mij, gaat het al niet veel beter. Verstand er niet bij, de lensdop op de waterfles willen draaien, dingen die op de grond vallen en meteen onvindbaar zijn of onbereikbaar onder mijn bed rollen. Kortom chaos en rondom lelijk.
Sterker nog, hoe kun jje in vredesnaam pijn doen aan pap? Nou, ik had wat over de rand van mijn mega-mok gemorst en dat was uitgedroogd en erop vast geplakt. Toen ik het er af wilde pulken met mijn duimnagel schoot het korstje er onder en ik voel het nog. Hoe krijg ik het voor mekaar!
En meeuwen heb ik ook nooit zo op gelet. Misschien juist wel omdát ze zo opdringerig waren, krijsend boven de Vlielandboot, elkaar vreterij afsnaaiend of zo stom om zich op de plaatselijke vuilnisbelt een zespak bierring om de hals te halen. Schreeuwlelijken, broodrovers en veelpoepers waren het, aan lager wal geraakte paria’s.
Hier niet. Hier hebben ze de waardigheid van nobele wilden, hier werken ze nog voor de kost en beheersen ze het luchtruim, weer of geen weer.
En sinds ik weet dat ik in RAW kan fotograferen, negen beelden per seconde kan maken en Kevins monopod lenen mag, heb ik een object nodig om op te oefenen. En daar werken de meeuwen spontaan aan mee. Omdat ik ze zo lang ik hier al woon, nog nooit opzettelijk heb lastiggevallen, gaan ze hier helemaal hun eigen gang. Natuurlijk wil ik ze zo mooi en interessant mogelijk portretteren en daarom houd ik ze vaak minutenlang in het vizier. Dan zie ik dat ze er niet alleen maar zijn als ik niet kijk, maar dat ze allerlei dingen doen. Vooral zorgen dat ze aan de kost komen. En hoe.
Als de zee zich terugtrekt en de uitgesleten en met zeepokken en mosselgrut bezette ooit zee-egelgaten droogvallen, komen ze aan. Eerst vissen ze de branding af, of, als er deining staat, scheren ze in kamikazestijl soms bijna onder de stort van de golven door.
Vervolgens hebben ze allemaal vooral hun eigen volkstuintje dat ze tamelijk nonchalant met geluid en klapwieken verdedigen als de eetlust ze te dicht bij elkaar voert. Af en toe jaagt de een de ander op tegen de wind in en duiken ze in duizelingwekkende vaart terug naar hun voedsel zoeken, de achtervolger parmantig tevreden dat hij zijn belang heeft geregeld, de verjaagde op veilige afstand en schouderophalend, alsof dit akkefietje eigenlijk geen naam mag hebben. Merkwaardig genoeg geldt dit territoriumgedrag nauwelijks tegenover andere soorten als scholeksters en kauwen. Zoals ik over de rotsen steeds weer andere stapstenen paadjes onderneem, zo scharrelen zij aandachtig, met een ogenschijnlijke logica, tussen de opstaande randen en poeltjes door. Ik zie ze pikken, soms met de kop opzij om onder een richeltje te komen, soms kopje-onder in een natgat. En soms staan ze even stil, staren over de wateren of stoppen hun snavel in hun verenpak, alsof in peinzen wat nu te doen en hoe verder te gaan.
Maar gisteren zag ik toch wel iets heel bijzonders. Ik had er wel es iets over gelezen (bijvoorbeeld bij de lachmeeuwen van Guust Flater), maar het nog nooit gezien. Ik heb er een fotoreportage van gemaakt, die je kunt vinden bij in de fotoafdeling onder '(Diversen Funny Things)'.
Het begint met een meeuw die iets in zijn snavel heeft. We slaan even over dat hij erop begint te pikken, maar dat dit niks oplevert. Dan zie je dat hij ermee is opgevlogen en wiekend in de lucht 'staat'. In drie rappe opnamen zie je dat hij het laat vallen. Ik neem aan dat het een of ander schelpdier is dat hij met z'n snavel niet open kan krijgen en het daarom op de rotsen kapot laat vallen om zich aan de inwoner tegoed te doen.
Wat daarna gebeurt, is galgenhumor. De meeuw doet zich tegoed aan de inhoud als er een andere hem probeert af te schrikken met opgezette veren. Die pikt het ondertussen lege omhulsel op en vliegt er mee weg. De eerste meeuw vliegt erachteraan en je ziet hem al in z'n vuistje lachen om wat er niet komen gaat.
Inmiddels ben ik er dankzij bovenstaande foto achter gekomen wat het is dat ze aan stukken laten vallen. Ik dacht dus aan een schelpdier, meest waarschijnlijk een mossel. Maar als je goed kijkt dan zie je dat het rond is met een lichte kern. Dat is een zee-egel.
Zee-egels heb je hier in overvloed. In vrijwel ieder rotspoeltje vind je er wel een paar en niet zelden hele kolonies. Ze voeden zich door met hun tanden de bodem af te schrapen. Kennelijk spoelt er hier steeds weer nieuw voedsel in, want ze zitten vrijwel allemaal in zelf uitgeschraapte gaten. Daar spoelen dan weer stenen in die net zo lang rond gemaald worden door het water dat het gat uitslijt en plaats biedt aan weer een grotere steen. Uiteindelijk ontstaat er een landschap van gaten en poeltjes met restbruggetjes en onderdoortjes.
De meeuwen laten hier de zee-egels vallen omdat daar de kans het grootst is dat de egel op een punt of een richel valt en open barst. Je zou kunnen zeggen dat de zee-egel op termijn, zeg maar een paar duizend jaar, zijn eigen graf graaft. Maar dan héb je toch ook iets!
Alvorens ik een slokje thee neem, blaas ik het zakje naar de overkant, want ik ben ook niet van gisteren.
Buiten heeft de vloed het hele theater overspoeld. De meeuwen zijn weg, op een paartje na, heel romantisch samen op het rolsteenplateau…