De golven die zich opwerken tegen de schuine platen zwepen bij laagwater het veterwier net niet op het droge. Bij hoogwater komt daartussen een dynamische speeltuin vrij. Ik duik dicht aan de bodem in een opspoel voor de diepe kracht van de golf. Ik word in volle vaart vlak over de zeepokken gesleurd, en net voordat ze mijn pak aan repen rijten laat ik m'n benen langs me spoelen en draai me af. Dan word ik op de neus van mijn duikbril over het plat flappende belletjeswier terug gezogen en race weer naar dieper water.
Zulk zwemmen eist mijn volledige aandacht, maar uit mijn ooghoek zie ik Dusty mee zweven, altijd dichter bij het watereinde. Ze wendt zich moeiteloos met nonchalante precisie, als een met het water.
Het is de poëzie van de lichaamstaal, samen met Dusty bezongen in dit opbeurende water. Ik tracht te wachten op een grote golf, maar word vaker opgeduwd door een serie kleinere. De goeie voelen alsof de oceaan diep ademhaalt voordat ze de vaart neemt en als een onderwatersurfer moet ik mijn afzet timen voor de hele rit. Vaak begint het goed, maar dan spoelt het wier in een rondje dat me net niet terugbrengt naar mijn vertrekpunt.
De riffen vormen een extreme kermis. Ik word geheven, gesleept of door elkaar gerammeld met een vleugje gevaar. Maar het ergste dat me tot nu toe gebeurde, was dat ik vastliep op een plots ondiep en hulpeloos lag te spartelen voor het spottend oog van Dusty.
Merkwaardig, ik kan uitstekend met het water mee schichten, maar er tegenin word ik niet teruggeworpen, hooguit tot stilstand gebracht. Het valt niet mee je te oriënteren in deze altijd bewegende wereld van kelpriemen die sierlijk op en neer rollen bij de randen van het rif en onstuimig naar schijnbare willekeur de hellingen geselen. De zekerweter ligt in het vinden van een perkje naakte rots. De durf ligt in het naderen van waar de golf breekt. Ik word hoog opgetild en moet me dan wegvechten van de waterval. Daar gaat het water bruisen en wordt het zicht nul. En dat voelt griezelig, om gevangen te worden door blind water met hoge riffen om je heen.
Er zijn geulen die recht op de kust afgaan en waar het water nog heftiger door scheurt, vooral door de hele nauwe. De laatste zijn moeilijk te begaan omdat de watervleugel te breed is. Soms doe ik het toch, met de vleugel langs me, wrikkend met het achtereind.
Maar er zijn ook dwarse holten, soms heel diep en rond met stenen die het over de eeuwen hebben uitgesleten.
Dit zijn de kalmten, versierd met wiegende wieren, waar de grote vissen rusten. Hier verstop ik me voor Dusty en houd me vast aan een kelpstengel om langer onder te kunnen blijven. Maar waar ik me ook verberg, ze vindt me voor ik buiten adem raak en zwemt vlak voorbij met grijns en een oog alsof ze me niet ziet.
En hoewel ik haar niet voortdurend zie, ze is in de buurt. Vooral als ik iets interessants doe, zoals proberen haar te leren ringbellen te blazen (zoek op Google om je sterk te verbazen) of wier tussen de bobbels van de watervleugel meevoer, komt ze uit de waas waar ze me de hele tijd met een lui oor in de gaten heeft gehouden.
En zo zweef en draai ik, duik en gier en rol en storm ik door het haastende water. Ik raakte aan de praat met een man die zijn hele leven piloot is geweest (nu 83) en zelfs gevlogen en gestunt heeft met dubbeldekkers. Hij leende me een boek over vliegen (zonder formules), want we waren het eens dat er heel wat overeenkomsten zijn tussen de voortbeweging door lucht en water, ook al is de dichtheid van water dertien maal die van lucht. En nu lees ik over de huidwrijving en parasietsleep en longitudinale dihedrale hoeken. En het mooist is de ontdekking dat ik al heel lang deze theorie in praktijk gebracht heb. En met het jargon kan ik mijn eigen ervaringen op de kaart zetten.
Thanks an ocean blue, Joe!