9 juni 2008
Omdat het water de lucht weerspiegelt en het vandaag mooi weer is, lijkt het White Strand water op een badplaats aan de Middellandse zee. Maar als je erin gaat wacht je een teleurstelling: het zicht onder water is niet meer dan 30 cm.
Dan vorige week! Vanwege het kalme water werd het zicht elke dag beetje bij beetje beter. Maar net toen ik besloten had om de volgende dag de camera mee te nemen begon het een stuk harder te waaien en ook nog vanuit de verkeerde hoek (ZW).
Het moeizaam opgebouwde schitterzicht van zo’n 10 meter viel in één nacht terug naar doffe ellende.
Nu ben ik niet voor één gat te vangen. Als het geen zin had de camera mee te nemen kon ik mooi mijn nieuwe 10 liter persluchtfles uitproberen. Ik had al een jaar of vier nauwelijks meer gedoken en had geen stabjack, zodat ik op mijn longen moest trimmen. Bovendien zwom ik met vleugel en mono, zodat het een interessante middag kon worden.
Ik loop meestal tot tepelhoogte het water in omdat ik daarin zittend de mono makkelijker aankrijg. Maar toen ik een beetje achteroverboog, verloor ik door het gewicht van de fles mijn evenwicht en liet de mono los. Ik zag hem nog wegglijden in het drabbige water en weg wastie.
Op allerlei manieren heb ik gezocht, in steeds grotere cirkels, langs de vloedlijn, in dat deel van de baai waar het tij er het snelst uitstroomt, maar de mono was spoorloos verdwenen.
Iemand grapte nog dat Dusty de mono wellicht terug zou brengen, maar daar kun je nou eenmaal niet op rekenen.
Keith en Dusty
Dus pakte ik m’n reserve-mono en maakte de hielbanden wijd genoeg om mijn voeten in te krijgen. Om de druk op mijn wreven te verminderen sneed ik er een kruis in, met aan de uiteinden een gat met een holpijp tegen het uitscheuren.
Natuurlijk gelijk geprobeerd en wie schetst mijn verbazing, laat ik het zelf maar weer doen, toen bleek dat ik er nog een heel stuk lekkerderder mee zwom. Een vermomde zegening, dus!
Twee dagen later riep iemand opeens: ‘Dusty heeft je monovin’.
Ik sprong in m’n natpak en zwom zo snel mogelijk naar Keith die gebaarde dat de monovin onder hem lag.
Ik dook de mono op en hield hem aan beide duimen aan de hielbanden zodat hij tussen de bladen van de vleugel lag. Heel rustig aanvaardde ik de terugtocht. Na een paar slagen verscheen Dusty aan mijn zij en liet me haar tanden zien. Toen ze nogmaals haar kaken opende heb ik maar gauw de mono aan haar teruggegeven. Daar valt niet over te discussiëren. Ze balanceerde de vleugel voor op haar snuit en ijlde ermee weg. Nu was ik hem voor de tweede keer kwijt.
Hoewel ik de mono als het moest nog het liefste aan Dusty zou nalaten vervoelde ik toch een zekere triestheid. Al weet ik beter, ik voel me toch altijd nog een beetje speciaal voor haar. Ze wist toch dat ik altijd met deze mono en meestal met haar zwom. Hoe kon ze die wegnemen? Met lome, vermoeide stappen ploegde ik het water uit.
Vanaf de kant zag ik keer op keer Keiths monovin boven het water uit als hij dook. Toen kwam er een zeilboot en Dusty zwom erachteraan. Ik zag Keith even later uit het water komen, maar zag niet dat hij twee mono’s in zijn hand hield. Dat zag ik pas toen hij bij de parkeerplaats kwam en mijn mono achter de zijne vandaan toverde. Dusty had hem gewoon laten liggen toen ze met de zeilboot mee zwom. Ik kon bijna niet geloven dat ik de mono toch nog weer terug had, maar Keith zei: ‘Laat haar nou niet weten dat ik hem meegenomen heb.’
Ik knikte, want met Dusty weet je maar nooit.
Jan Ploeg, Lackanishka, 9 juni 2008
print versie