Dolphin Address 6
12 juni 2002
Het regent hier nog steeds veel vaker dan het droog is. Meestal vind ik altijd wel wat om te doen, maar ik begon toch wel onder de beperkingen te lijden. Bovendien begonnen mijn werkspieren op willekeurige momenten te tintelen. Het begon allemaal afgelopen zaterdag, de 8e juni.
Gister(zater)avond werd Andy 40 jaar en al weken tevoren nodigden hij en Jenny iedereen die ze maar tegenkwamen uit, om dit te vieren in de pub van Ventry, een kilo of zeuven ten westen van Dingle. Andy ken ik vooral via zijn pleegzoon Jed, met wie ik een paar jaar geleden gedoken heb in Brandon Creek. Jed was toen 10 jaar en zat op mijn duikfles met mijn automaat in z'n mond en ik de Air two. Het was verreweg het spannendste wat hij ooit gedaan had en dat kon je zo zien.
De opkomst was enorm en de met etenswaren overladen tafels werden uitbundig bezocht. Op het laatste moment, zaterochtend, was mij het idee te binnen geschoten waar ik de laatste dagen in toenemende mate naar had gezocht: ik ging een briefopener voor Andy maken van een van de reepjes letterhout die ik daar al jaren voor opzij leg, als bijproduct van het kloven. Het scheppingsproces voltrok zich als op eigen wieken: er was een reepje bij dat eerst breder dan hoog was en dan overliep naar hoger dan breed, van een natuurlijk handvat naar een aan te slijpen snijvlak. Bovendien was uit het handvat een halve noest gevallen en dit haak-motief herhaalde ik in het klein voor op de punt, om, met een ommeslag nog gemakkelijker in de enveloppe binnen te dringen. Geschuurd, uitgelijnd, overnieuw geschuurd, gepolijst, in de was gezet en in 3,5 uur had ik een perfect kadootje.
Andy, toen nog vrijwel nuchter, was het volkomen met me eens en bedankte me vele malen. Tevreden en met een verdiend gevoel voor beloning, begaf ik me naar de bar en bestelde een 'rock-shandy'. Dat is een mengsel van sinasappel, citroen, prik en een boel ijs in een pintglas. En dat schiet op als je altijd dorst hebt. Maar toen ik ermee bij onze tafel kwam, had ik hem al half leeg en voor het fatsoen wist ik nog een kwartier op de klontjes te zuigen, maar toen was het toch echt tijd om een nieuwe te halen. Het viel me op dat de barkeeper, die later de eigenaar van de pub bleek te zijn, zulke kleine oogjes had. Meer niet, alleen dat ik blij met mijn bel weer ging zitten.
Na enige tijd uitte ik in bredere kring met groot enthousiasme mijn bewondering voor Andy's gastvrijheid en informeerde terloops wanneer het drinken voor eigen rekening zou beginnen. Ik had een kanon kunnen afschieten. Keith vroeg: 'Maar heb je dan niet voor je drinken betaald?' 'Nee, ik dacht dat het voor Andy's rekening was.' 'Ben je er zo mee weggelopen?' 'Tot twee keer toe.' Ongeloof alom. 'Weet je wat dat betekent, vrij drinken in een Ierse pub? Dat er mensen zijn die vijf pinten tegelijk voor zichzelf bestellen! Dat kan hier dus gewoon niet.' 'Nou ja, hij liet me er gewoon mee weggaan.' 'Dan heb je ze puur op je onschuldige gezicht gekregen.' 'Dat zal dan moet dan wel zo zijn zo dus misschien.'
Inmiddels zit ik hier, zondagmiddag, in de auto op het parkeerplaatsje bij het kruisbeeld van Jezus op Slea Head beurtelings aan mijn vlindertje te werken en dit te schrijven. Keith zei dat je hier soms vanuit de auto de Minke whales voorbij kon zien komen zwemmen. Tot nu moet dat nog blijken, maar ik hoop dat het kruis me sterken zal als ik straks, op Keith's vraag hieromtrent, in alle onschuld zal kunnen antwoorden: 'Een Minke met een jong, een orca familie, een potvis en twee rock shandy's.'
'A flutterby'
Zoals al even genoemd, ben ik weer vrijwel full time aan het werk met mijn vlindertje. Hij wordt van buxus, ook wel palmhout, wat op zich onzin is, ware het maar omdat palmbomen niet van hout zijn. Maar het schijnt dat buxus met palmpasen een processionele functie vervult, vandaar. En een lol dat ik er in heb, helemaal te gek, weet je wel. Hij heeft het profiel van een nachtvlinder, een mot dus eigenlijk, maar nou had ik een beetje het probleem, dat ik niet echt precies uit m'n hoofd weet hoe ze er uitzien en mijn vlinderboeken liggen bij Vader en Moeder in Norg. Dan maar creatief, een beetje fladderen, ja, daar had je het al, van 'butterfly' naar 'flutterby'. En wat doet een vlinder? Die doet de vlinderslag, ruggetje beetje hol, staartje kromlaag, kopje hoog en de vleugeltippen ver naar voren. Dat herkennen de mensen.
Slea Head
Nu heeft Susan Callery van de Green Lane Gallery besloten dat één keer in de maand in de tuin van haar tweede galerie werken ruim voldoende is om mijn werk te promoten, zodat ik plotsklaps alle overige dagen de gelegenheid krijg om dit op mijn eigen wijze in te vullen. Zondag heb ik de kat een beetje uit de boom gekeken op Slea Head en vandaag is mijn enthousiasme alleen maar bevestigd. Het uitzicht, zo'n 50 meter boven de spiegel is niet van deze wereld, zeker als je thuis nooit hoger uitkwam dan het Eemskanaaldijkje.
Aan de andere kant van de Sound verheft zich het Blasket island in al z'n majesteitelijkheid, omringt door z'n vazallen, met verweg mijn persoonlijke lievelingseiland, 'de rustende krijger' ('the resting/sleeping warrior', ook wel 'Dead man's island', omdat ie al een tijdje op z'n rug ligt). De kleuren van het water veranderen voortdurend tussen alle denkbare nuances van zwart, groen, blauw, naar zilver en goud en dreigende regenbuien kun je al van ver zien aankomen zeilen. M'n verrekijker ligt dus paraat op het dashboard, want er kunnen ook nog wel es Minke's, Orcas, Tuimelaars of Bruinvissen voorbij komen.
In ieder geval, kun je met enig opletten Jan van Genten van grote hoogte als raketten het water in zien duiken. Het is een komen en gaan op die parkeerplaats, waarvan er overigens enkele tientallen buiten de weg zijn gebouwd als tourustique adelaarsnesten. Gisteren had ik al gemerkt dat de nieuwsgierigheid van de toeristen in mijn bezigheden rond het absolute nulpunt ligt. Vandaag hoopte ik dit wat op te vijzelen door met krijt op mijn auto te schrijven: 'Artist at work' en daaronder 'Info inside'. Als ik al blikken ving, dan waren ze schichtig en beducht op voor niks geld betalen. En dat terwijl het schrijnend andersom ligt. Half Nederland heeft zowat wèl werk van mij gezien, maar er nooit een cent voor betaald. Zo werd het niks dan ergernis. Wat ik nodig had was een extra reden, een tussenpersoon.
Mijn oog viel op Kobus, de moedigste van het handjevol zeemeeuwen dat zich op en nabij het muurtje ophield om toeristen te vermurwen door als fotomodel de korst te verdienen. Bij iedere auto van een beetje klasse, Saab, Rover, Jaguar, etc. ging ik in gesprek met Kobus en als men het fototoestel op hem aanlegde, maakte ik een 'wacht even' gebaar, pakte een beete broods, gooide dat op en Kobus maakte een sprong in de lucht en ving het brood met zijn snavel. En zo raak je gemakkelijk aan de praat, vlindertje laten zien, expositie in de straat langs de kerk, kaartje alstublieft en desgewenst nog wat foto's van mijn werk hier. Kobus had het gauw door. Naarmate zijn maag voller raakte kwam hij enkel nog maar voor een BMW uit de 700 klasse naar de muur.
'Until the cows come home'
Keith's huis heeft geen nummer en ook geen naam. De post bestelt gewoon op zijn naam: Keith Buchanan. De rest van het adres is: Liosdeargan, en omdat dit zo klein is dat er zelfs geen Heilige Schrijn staat, moet 'Lispole' er bij, omdat het daar in de verte tegen aan leunt. En 'County Kerry', want zo heet het hier in't groot. Keith's huis ligt als laatste aan een lange weg met vele windingen, 120 meter hoog op de flank van de tot 608 meter klimmende Croaghskearda, wat ik spontaan vertaal als 'scarecrow', vogelverschrikker. Bij zijn huis hoort niet alleen de lap olifantengras waar in de hoek mijn plekje is toebedacht. In de steile bermen van het platte keien pad staat in kleine groepjes en soms solo het vingerhoedskruid regimentaal op wacht. De paarse variant, witte zie je hier niet, maar die ken ik al van Dokters Bos in Schuilingsoord, bij Zuidlaren. Hier heten ze 'Foxglove', vossehandschoen, waarvoor ze van mij een eervolle vermelding in de categorie fantasie krijgen.
Aan de andere kant van het stroompje dat langs fluistert, ligt nog een reepje zacht verend land van Keith, dat helemaal ingewat is door fuchsias, roder dan mijn auto, en opstekende esdoorn. Daar is het nog een schoorsteen hoger uitzicht en in de zon en uit de wind maken een stilte die niet boven strelend gras uitkomt. Vandaar weer naar beneden kom je langs het erf van Keiths buurman boer. Er staat een stapelstenen huisje dat het benauwde vermoeden wekt dat er ooit mensen in gewoond moeten hebben. Nu draagt het een zwaar verroest golfijzeren dak en als de boer ze niet nodig heeft, sluit hij z'n beide schaaphonden achter de verveloze, af- en uitgebeten deur, waar ze soms urenlang tekeer gaan.
Mijn aanvankelijke irritatie ging snel over toen ik niet gemerkt had, dat het al een tijdje stil was. Dan staat er, tegen over het huis waar de familie nu woont, hun oude huis. Het is twee verdiepingen hoog met een schuin, dakpannen dak en twee schoorstenen. De ramen zijn dichtgespijkerd en de bleke cementlaag op de muren geeft het een grauw en ellendig voorkomen. Toen ik, altijd op zoek naar het ideale huis dat in elke ruïne schuilt, aan Keith vroeg of het huis misschien onbewoond was, antwoordde hij 'Nee hoor, ze houden er koeien in.'
Voorzover de bizarre ontknoping van een langdradige titel. Het is zowaar droog vandaag. Na de hervonden vrijheid en de geboden broederschap ga ik maar es aan het egaliseren in de tuin, want één ding heb ik hier wel
geleerd: 'Als je niet pas ligt, doe je geen oog dicht.'
Dolphin Address, 12 juni 2002, Jan Ploeg
print versie