Deel 6
Omdat ik vrienden in Londen had reisde ik al snel door. Theresa had ik in het voorjaar in Brussel ontmoet op mijn Easter escape en samen liftten wij toen naar Luxemburg, naar Dinant en vervolgens naar Appingedam. Ze droeg een miniskirt en had altijd een notitieboekje voor poetische invallen bij de hand, die ze in smetteloos bleekblauwe karakters op de bladzijden kalligrafeerde. Nu nam ze me mee naar Gerda en Bernard en hun zonen Paul en Richard, een onvervalste Cockney familie in Islington, waar ik kon slapen en eten en welkom was zoveel ik wou. Bij hen proefde ik mijn eerste shocking vette Engelse ontbijt en werd ik in een buurtwinkel met 'love' aangesproken. De Underground vond ik een buitengewone terzijde-ervaring met het intieme gewelvensfeertje, de treinen die met hun luchtverplaatsing de perrons deden zuchten en de reclameposters die de reizigers het wachten met een kijk-en leesfeest bekortten.
Theresa sleepte me langs het Carnaby circuit en zo heb ik Londen omsingeld, veroverd en weer achtergelaten met medeneming van de zeegezichten van Turner.
De road riep al gauw weer en ik liftte naar Schotland, waar de 'vader' van dezelfde jeugdherberg waar je de blikjes plat moest slaan, omdat de vuilnisman maar eens per jaar kwam, mij het geheim openbaarde van wat hij onder zijn kilt droeg. I was not impressed, maar kon me wel vinden in het verbod voor kilt-dragende Schotse soldaten om te reizen op de bovenste verdieping van dubbeldek bussen.
Toen ik de onherbergzame steilten van het Schotse hooggebergte in gedachten doortrok naar onder de oppervlakte van het meer van Loch Ness, kostte het me weinig moeite om ruimte te vinden voor prehistorische levensvormen. En omdat iedereen zich hier aan de spelregels houdt maakt twijfel al spoedig plaats voor de goedmoedigheid waarmee de plaatselijke bevolking haar 'Nessie' koestert. Bovendien kun je hier zo ver schreeuwen dat de echo als een boodschap uit het verleden klinkt.
Vanuit Inverness maakte ik nog een dagtrip door het noordelijk gebergte die niet wezenlijk toevoegde aan mijn wedervaren.
Zuidwaarts dus. Iets onder Edinburgh en ik was moe, zo moe, dat ik even van de weg af tegen een muurtje was gaan zitten. Een net te oud meisje kwam naar buiten en vroeg of ik binnen wou rusten. Ik ging dankbaar mee en mocht op de divan. Ik werd weer wakker van gedempte stemmen: 'And George was riding me like a horse' en toen was ik echt wakker, maar daar bleef het bij. Na een boterham en veel dank ging ik bijna non-stop via Londen naar Groningen. Onderweg in Hull bracht ik de nacht door bij het Leger des Heils in een keurig enkel bed compartiment, een ontstellende verbetering van de antieke foto’s die toonden hoe vroeger de behoudenen staande moesten slapen met hun armen rustend op een dik touw dat door de ruimte was gespannen.
Jan Ploeg
print versie