Omdat ik, op weg naar Nederland, toch langs Dublin kom, heb ik voor zowel de heen- als de terugweg een afspraak kunnen maken bij de Dental Academy. Mijn gebit gaat daar, geheel gratis, in de komende tijd weer puntgaaf gerepareerd worden.
In ruil daarvoor stel ik het ter lering beschikbaar en moet ik daartoe op tijd aanwezig zijn. Dat laatste is voor een Nederlander een koud kunstje. Als je onderwijs genoten hebt op een school met de bij bel als klok, is het meer dan een plicht om op tijd te komen, het is een erezaak. Maak dat de Ieren maar es wijs. Doorgaans vallen beloftes hier samen te vatten als ‘First thing in the morning’ en worden vervolgens dagelijks geprolongeerd.
Zoals ik al zei, een koud kunstje. Van Fanore naar Dublin is ongeveer vijf uur rijden. Ik moest er om twee uur zijn, dus ik nam me voor om zo tegen zevenen te vertrekken, zodat ik de speling kon inzetten voor een benzinepompontbijt en, als zich iets bijzonders voordeed, dit kon vastleggen op de gevoelige sensoren van mijn digitale camera. De telefoonwekker dus op zes uur en om tien uur gaan slapen. Maar toen ik mijn medicijnen wilde innemen werd ik getroffen door een verlammende gedachte. Ik had straal vergeten om mijn medicijnen bij de apotheek op te halen. Daarzonder weggaan ging eenvoudig niet. De kans zou niet ondenkbaar zijn dat ik weer in een Nederlands ziekenhuis terecht zou komen. Ik heb mijn ziektekostenverzekering een tijdje geleden opgezegd en mijn Medical Card zou daar, ondanks de Europese gedachte, hoogstwaarschijnlijk niet worden geaccepteerd. Ik zag me al jaren in de keuken van een hospitaal afwassen om de behandeling terug te betalen.
Uiteindelijk besloot ik iets te besluiten. Ik zou me om acht uur melden bij de apotheek in Lisdoonvarna. Reken een half uur voor de samenstelling van mijn maandelijks rantsoen, dan hield ik nog vijf en een half uur over. Dan maar achter het stuur ontbijten. Maar de apotheek ging pas om half tien open. Dus viel ik terug op plan B: doorrijden naar mijn huisarts in Ballyvaughan en daar bij de huisapotheek mijn medicijnen versieren. Ik kon er pas om negen uur terecht, maar het ging wel de goede kant op. Daar bleek het leeuwendeel van mijn menu niet aanwezig, maar de zuster stelde voor mijn recept door te faxen naar Gort, wat ook, en al weer een stuk verder, in mijn richting lag. En zo kwam dit allemaal toch nog in orde.
Inmiddels was mijn tijdsplanning zodanig verwaterd, dat er maar een ding opzat: zo snel mogelijk in Dublin zien te komen. Op één uitzondering na, vlak voorbij Birr, waar ik een inhalende auto inhaalde, heb ik, hoewel snel, redelijk veilig gereden. Om twee minuten over twee stapte ik de school binnen.
In het halve uur dat ik vervolgens moest wachten, overdacht ik dat als je in Groningen, in een buurt van gemiddelde welstand ’s avonds je auto wilt parkeren wegens bezoek, er niet een parkeerplaats te vinden is. Daaruit zou je kunnen concluderen dat precies iedereen die daar woont, de auto kan parkeren. Op de kop af dus. Zo kwam me ook het verloop van mijn reis voor. Dwars door Ierland rijden en op twee minuten na precies op tijd komen. Is het een goddelijke macht die dit zo nauwkeurig bestierd, of is het een inwendig rekken en duwen van tijd en afstand dat ik onbewust hanteer?
Nu is mijn ‘operator’ afkomstig uit Palestina en benadrukt dit met een hoofddoekje. Vanaf het allereerste begin heb ik mezelf moed ingesproken met de gedachte dat de uit het buitenland afkomstige studenten tot het puikje hunner natie behoren en zijn uitgezonden om, eenmaal volleerd, hun kennis in het thuisland te praktiseren en uit te dragen. En daar kon ik best eens gelijk in hebben. Bij de vorige, eerste, behandeling had Rasha, in samenwerking met haar tutor, een kies getrokken waar ik al jaren mee tobde. De naweeën daarvan duurden ongeveer drie uur en waren niet eens de moeite waard om een pijnstiller voor in te nemen. Nu is Palestina een politiek en emotioneel beladen begrip, dat als onderwerp van humor al gauw een soort achterbakse giecheligheid oproept. Dat sloeg bij mij toe, toen Rasha, behalve met hoofddoekje, ook met een mondmasker aantrad. Het lag letterlijk op het puntje van m’n tong om te informeren of ze mijn gebit met behulp van explosieven wou saneren, maar ik wilde mijn kwetsbaarheid toch liever niet op het spits drijven.
Ik heb tweeënhalf uur met mijn mond open gelegen. Rasha had er een soort operatielakentje in uitgevlijd waardoor ik hem niet kon sluiten. Ik was vakkundig verdoofd en geheel ontspannen. Dat alleen al is een helemaal nieuwe ervaring voor mij, want ik ben altijd als de dood voor de tandarts geweest. Ik geloof dat ik zelfs een beetje geslapen heb, want ik kreeg allerlei korte tussendoordroompjes. Niet te geloven!
Omdat ik niemand met mijzelf lastig wilde vallen, besloot ik op de parkeerplaats van Red Cow, vanwaar ik de ‘Luas’-tram naar het centrum had genomen, te overnachten. Ik had voor 24 uur parkeren betaald en dan nog, dit is Ierland en daar kan dat. Maar toen ik ‘s avonds om een uur of half tien in de bus de motor liet draaien om de boel een beetje op te warmen, parkeerden plotsklaps een aantal busjes om me heen waar mannen in lichtgevende pakken uitstroomden. Aanpalend aan het parkeerterrein waren grootschalige wegwerkzaamheden die vooral onderstreept werden door pneumatische hamers. Dat werd dus niks.
Gelukkig had ik ook hier een plan B. Even voorbij Naas en iets van de snelweg ligt de Curragh, een weids weidegebied, waar ik vaker mensen met auto’s had zien picknicken. Daar heb ik de bus, even van de weg af, geparkeerd. Het waaide en regende zo, dat de schapen schuil gezocht hadden onder de bomen. Verder was het aangenaam stil. Ik heb de laatste DVD van mijn pasgekochte ‘Planet Earth’ opgezet en liet me vredig voorlichten over de benarde situatie waarin onze planeet zich bevindt.
Ik had nog maar net de pjoetr uitgezet om te gaan slapen toen bleek dat ik, ondanks de zorgvuldige verduistering van de bus, de aandacht van de overheid had getrokken. Als een konijn op vakantie bevond ik me plotsklaps in een vagevuur van koplampen. Toen er verder niks gebeurde, besloot ik dan maar het initiatief over te nemen en stapte uit de bus. Uit de schaduw stapte een potige militair tevoorschijn die behoorlijk intimiderend informeerde naar mijn gezondheid. Terwijl ik hem geruststelde, trad ook een vrouwelijke militair, een militaise dus, naar voren. Onduidelijk of hij nu indruk op mij of op zijn partner wou maken, blafte de man me toe dat ik me op militair terrein bevond. Mijn gezicht vertrok oprecht naar verbaasd, maar de hippie in mij sprak: ‘Peace, brother!’ Vervolgens vroeg hij naar mijn naam. Omdat de uitspraak hiervan voor Ieren grenst aan het onverstaanbare, illustreerde ik deze met een zwierig gebaar naar de helder verlichte zijkant van de bus (Wat is je naam, Bommel!). Toen kwam de derde domme vraag. Wat ik van plan was. Ook die had ik goed. Als door zijn eigen angel gestoken keerde de man terug naar zijn voertuig, terwijl de mevrouw me vertelde dat ik morgen wel door moest rijden. Ook dat, zo vertelde ik, was vanzelfsprekend. Daarmee verdween ik uit het zoeklicht en legde me te rusten met het veilige gevoel dat het Ierse leger over mij waakte. Geheel voor niets natuurlijk, want dat is de sport.