13 juli 2008
Vanmiddag ben ik wezen zwemmen in het Veenmeer, een voormalige zandafgraving, of, zoals ik het jarenlang genoemd heb, ‘My Private Waterhole’. Maar nu was het toch zeker vijf jaar geleden dat ik er voor het laatst in lag.
Wat een verschil! Om maar es een paar te noemen, als je in zee een gulp water binnen krijgt is dat bijna om te kotsen, zo zout.
Het Veenmeer is zo schoon en zoet dat ik het water vrijelijk mijn mond in laat vloeien. Ik placht dit ‘van binnen zwemmen’ te noemen.
De zee is altijd in beweging, het Veenmeer is de rust zelve.
In zee zie je voornamelijk kelpwier, maar in het Veenmeer is dit aanmerkelijk dunner. Ik placht dit ‘Schaamhaar Wier’ te noemen.
Ik pieker er niet over om zonder wetsuit de zee in te gaan, maar die had ik, om gewichtige reden, niet meegenomen. Er was dus ook geen andere mogelijkheid dan om er in zwembroek in te gaan. Daar doe ik niet kinderachtig over. Even de polsen nat en wat water in mijn nek, en ik ren erin. Even moet ik bekomen van de plotselinge kou, maar dat went snel en ik ga even terug naar het strandje om mijn masker op te doen, snorkel er links tussen en de flippers aan. Ik heb mijn mono noch mijn watervleugel meegenomen. Ryanair laat ze niet toe als handbagage en ze zijn te kwetsbaar om ze aan het vrachtruim toe te vertrouwen.
Vroeger heb ik alle prominente plekken in het Veenmeer benoemd. Dit is door de directie overgenomen en in kaart gebracht, zodat duikers hun route beter konden plannen. Zoals meestal ging ik er bij ‘Het Strandje’ in. Vroeger ook mocht je overal te water gaan maar daarna werd alleen toestemming gegeven om achterin te duiken.
Het Veenmeer werd door tal van duikverenigingen gebruikt om te trainen en examen af te leggen. Als je dieper gaat is het niet zo, dat het water geleidelijk aan kouder wordt. Vooral daar waar geen stroming staat, gaat de temperatuur sprongsgewijs naar beneden. De scheiding van de temperatuur wordt dan ook (temperatuur) ‘sprong’ of ‘thermocline’ genoemd. Omdat duiktraining voor een belangrijk deel uit opstijgingen bestaat, worden de sprongen dus vaak ‘doorbroken’. Daarbij komt het stof, dat van de bodem mee opstijgt in hogere spronglagen terecht en blijft daar heel lang hangen. Hierdoor verslechtert niet alleen het zicht, maar wordt ook het zonlicht tegengehouden. Dit laatste belemmert in belangrijke mate de wiergroei en dus ook de visstand. Dat is aan de achterkant van de plas duidelijk te zien. De bodem daar is teruggebracht tot de oorspronkelijke, zand.
Maar in de ‘beschermde’ gebieden is dit ook te merken. De wiergroei heeft zich daar hersteld in een mate die ik herkende van 20 jaar geleden. Er groeien weer dichte bossen wier, die hier en daar hoog op torenen en volop bewoond worden door centimetervisjes, afgewisseld met zandruggetjes waar zoetwatermosselen zich hebben verzameld. In mijn laatste duikjaren was er maar één zo’n plek over, die ik ‘Mossel City’ noemde. Deze was gelegen in ‘De Tuin’, een hogere richel op een meter of drie diep, zo’n 15 meter vanaf de oever. Tot mijn verbazing werd ik ernstig geobserveerd door een polsdikke paling die zo’n 30 cm boven het wier uitstak. Ik cirkelde om hem heen, maar hij verroerde zich nauwelijks. Toen ik nog een keer op dezelfde plek dook, was hij verdwenen.
Vanaf het einde van ‘De Tuin’ dook ik altijd over de bodem naar de kant. Dit diende als een soort maatstaf om mijn duikvermogen te ijken. Zo ook deze keer en het scheelde niet veel, maar dat kwam ook omdat ik niet mijn gebruikelijke uitrusting had meegenomen. Langs de oever, kijken of ik een snoek tussen het riet zag staan, via ‘Het Huis’, waar de rommel van vroeger opgeruimd leek, om ‘De Hoek’, naar de ‘Kreeftenwand’. Ik telde maar één stel voelsprieten waar het vroeger krioelde van de kreeftjes. ‘De Ondiepte’ heb ik maar overgeslagen en ben recht op de ‘Zeelthoek’ af gezwommen. Helaas, niet één gezien. Ook in het ‘Schildpadbad’ onder het ‘IJsvogeltakje’ leek de bodem onbewoond. De hele achterkant was dus zand, waar enorme scholen baars en voorn hun voedsel uit het door duikers opgewoelde stof wonnen. Op het ‘Chrieto plateau’ groeide alweer wat aarzelend wier en bij ‘De Inham’ had het zich redelijk hersteld. Het zicht was ongeveer twee en een halve meter, voor het Veenmeer redelijk goed. Bij ‘Het Restaurant’ ligt nu een hele vloot waterfietsen aangemeerd en de bodem leek zo dood als een pier. Ik herinnerde me dat aan ‘Het Voorkantstrand’ een wiertuin op een meter of vijf lag, maar het was me te koud om nog es zo diep te gaan. Van daaruit trok ik een laatste sprintje naar ‘Het Strandje’ en werd opgewacht door een gure wind. Kleumend trok ik mijn kleren weer aan, slechts verwarmd door de gedachte dat het Veenmeer nog altijd een aantrekkelijke zwemplas is. Ik heb dan wel geen snoeken gezien, maar wel honderden visjes in alle kleine maten. Er is dus voedsel genoeg voor snoeken, dus zullen ze er ongetwijfeld nog rondzwemmen. Ik ga nog wel een keer, maar dan als de zon schijnt en het niet zo guur waait. Wat dat betrof was er weinig nieuws. Ik heb daar ruim tien jaar zomer en winter gedoken en heel wat kippenvel doorkleumd, zodat ook deze traditie tot haar recht kwam.
Het is bij deze ene keer gebleven. Het weer zat niet mee, zodat het water tot een binnengebeuren werd. Maar ook dat is voor mij een zeldzame luxe.
Jan Ploeg, Westerbork, 13 juli 2008
print versie